Die dag stond de wind goed. De jongen en zijn vader
namen me mee naar het strand. De jongen was klein en apetrots, op mij. En op
zijn vader die nog zijn held was.
Ik werd behoedzaam neergelegd op het zand. De vader
tuurde naar de zee en dacht aan zijn vader die hij miste. Ik zag hoe hij zijn
wijsvinger nat maakte en in de lucht stak. De jongen pakte me op. De vader
gebaarde hem om wat verderop te gaan staan.
De vader hield het touw vast, de jongen gaf mijn
onderkant een duwtje. En er gebeurde waar ik naar uitgezien had: de wind nam me
mee, hoger en hoger.
Mijn staart, een lijn met papieren strikken, wiegde in
de wind. De jongen en zijn vader werden steeds kleiner. De jongen was
opgewonden. Dat hij met zijn vader van balsahout en vetvrij papier zoiets moois
had kunnen maken...
Ik was zijn wonder.
Als ik had kunnen glimlachen had ik dat zeker gedaan;
maar ik zou even goed hebben gehuild.
Vaders zijn maar kort de grote helden van hun zonen.
Voor F. en zijn vader.
No comments:
Post a Comment