Het was een lentedag die deed alsof het al zomer was. We zaten op het dak en keken over de stad uit: Domtoren, de bomen van de singels. Onder ons het gebrom en geruis van de stad. Af en toe wat wind. We dronken wijn, aten kaas en de warmte zakte. We keken naar het zeer ruim bemeten, lege dakterras van de Willem Arntzstichting. Het is een soort balkon, bedoeld om op te sporten, afgeschermd door een muur van drie meter hoog glas. Geen plant of boom te bekennen, welgeteld een parasol. Kraak noch smaak. Dit moet eraan bijdragen dat mensen die psychisch in de war zijn, tot rust komen en de draad oppakken. Ik kon me er niks bij voorstellen. Een ding wist ik zeker: hoe gek ik ooit ook zou worden, hoeveel hulp ik ook nodig zou hebben, dat dakterras zou ik mijden.
P. aaide de kat, G. nam nog een slok wijn. Ik las de krant. P. en G. gingen van het dak af, er moest gegeten worden en dat betekende eerst koken. Ik bleef zitten en keek naar het dakterras. Er liep een man te ijsberen. Hij leek opgesloten in een eigen wereld. Ik begon te zwaaien. Zou hij kijken? Hij liep een rondje en toen, gebeurde het: hij hief zijn hand op. En bij het volgende rondje -toen hij mij in het vizier had- weer.
Ik voelde me opgetogen.
Gezien worden is een mensenrecht.
No comments:
Post a Comment